Coko is mijn beste Boliviaanse maatje in Sucre. We hebben samen aardig wat reddeloze avonturen beleefd. Ooit hadden we in de buurt van Ravelo een zilvermijn ergens hoog in de bergen gevonden. Urenlang hebben we op een hoogte van drieëneenhalve kilometer met onze rugzakken vol samples gelopen. Toen we die later verlangend door mijnexperts in Potosí lieten testen op zilvergehalte bleek ’t dat we 99,5 procent zand hadden gevonden. Zand! Dat is bijna onmogelijk in een land als Bolivia, waar de grond altijd wel uit iets van metaal bestaat. Vele motor tochten ook, dwars door Bolivia, met weinig geld op zak. Hij met zijn walmende Yamaha RD350 voorop. Naar La Higuera, waar Che werd vermoord. Naar Puno, waar ik een repo voor Motor Magazine schreef over crossende Jawa’s. Naar een motortreffen in Cochabamba. In dat weekeinde zou ik horen of mijn boek zou worden uitgegeven of niet. Coko was erbij toen de verlossende woorden kwamen. Coko onderhoudt mijn motor tijdens dit soort tochten, en soms rijdt hij op de Guzzi. Alleen Coko mag dat. Toen de Mannetjes net waren geboren, hadden we nauwelijks te eten. Het was Coko die toen met een zak met aardappelen langskwam. Ik realiseerde me dat ik in Coko een echte vriend had gevonden. Geen Boliviaan die geïnteresseerd was in mijn ‘geld’, maar die geïnteresseerd was in mijn persoon. Dan leer je mensen kennen. We hebben veel gesproken over een leven in Europa, want Sucre is uiteraard te klein voor twee mannen van de wereld. Coko woont sinds kort in de buurt van Trier, waar hij gaat trouwen met een schone, jonge Duitse vrouw. Ik ben zijn getuige. Coko was een lang weekeinde in Nederland om de Cali 1100i van een goede vriend te bezichtigen. Wellicht gaat-ie ‘m kopen. Coko zal me tijdens de eerste meters van mijn reis vergezellen. Samen gaan we naar Mandello del Lario, om het 95-jarig fabrieksfeestje hier en daar wat op te luisteren. Coko is mijn hermano. Ik ben trots op ‘m.